21 februari 2004
Het is weer Carnaval
Sommige mensen stappen dan op de Intercity naar Den Bosch. Ik moet mij altijd beheersen om er niet voor te springen.
Mijn Opa en Oma woonden in Vught, of zoals dat deze dagen heet "dommelbaerzedurp" toen mijn broer tien en ik acht jaar oud was, gingen we met carnaval bij ze logeren. Mijn ouders wilden een weekeindje naar Parijs. Speciaal voor de gelegenheid had opa een boerenkiel een pet en een rode zakdoek gekocht.
"Trek dat maar aan," zei hij, "dan ben je een echt carnavals boertje. De rode zakdoek werd opgerold en om onze nek gehangen. De twee uiteinden werden door de huls van een luciferdoosje getrokken. "dat hoort" zei Opa. Verwachtingsvol stapte we in de auto om naar Outeldonk, zoals den Bosch met carnaval heet, te reiden. Daar zouden we de optocht gaan bekijken. Ik had ook wel als robot verkleed willen gaan, of als ridder, of als de in die tijd populaire Flip Fluitketel. Maar ik wilde Opa niet teleurstellen en bovendien zo’n boer leek mij een origineel idee. Het regende die dag in Oeteldonk, en het duurde zeker twee uur voor de optocht eindelijk voorbij zou trekken. Er klonk muziek uit boxen die in de lantarenpalen hingen. Dat de muziek vrolijk bedoeld was kon ik opmaken uit het herhaaldelijk terugkomen van woorden als Tra la la, boem en boing. Verkleumt hingen we over de dranghekken. Zo nu en dan kwam er iemand voorbij met een grote trommel op zijn buik. Tot mijn verbazing zag ik dat de meeste mensen net als ik een boeren kiel om hadden. Ik dacht ik dat het toeval was. Dat iedereen toevallig dit jaar besloten had om als boer te gaan. Toch zag niet iedereen er het zelfde uit. Sommige mensen hadden over hun kiel een bierschort gehangen. Anderen hadden een gekke pruik opgezet of droegen er een rood-geel-wit sjaaltje bij. "Die kleuren zijn zot" legde Opa uit. Zelf had Opa gewoon zijn jas aangehouden. Onze jassen lagen in de auto, maar ze halen leek ons onverstandig Voor je het wist zouden we de optocht missen.
Wat ik mij van die optocht uiteindelijk herinner, is dat niemand met snoep gooide, zoal ik op de Duitse TV wel eens had gezien, en dat confetti en regen samen een soort grijze drab vormen waar doorweekte serpentines als het ware in oplossen. Ook het luciferdoosje waar onze zakdoek mee vastgehouden werd, was door de regen uit elkaar gevallen Toen de optocht was afgelopen gingen we naar huis. Althans dat dachten we, want eerst zette Opa ons af bij het kindercarneval. Daar zouden we gaan hossen. Ik kom jullie over twee uur ophalen zij Opa vlak voor hij wegreed. Het kindercarnaval werd gehouden in een oude gymzaal. Aan de muren hingen grote kartonnen kikkers. Ik vermoede dat die er hingen in verband met het Hossen, bij ons opschool hingen geen kikkers in de gymzaal. De muziek stond keihard. Ook hier was iedereen gekleed in een boeren kiel. Het geheel moet er uit gezien hebben als een groep bezwete figuranten die staan te wachten om mee te doen aan een film over de culturele revolutie in China. Zelf dacht ik nog steeds dat het allemaal op toeval beruste.
Wat Hossen precies is, daar ben ik nooit achter gekomen. Het was heel druk in de gymzaal en het was onmogelijk om op één plaats te blijven staan om de situatie te overzien. Er werd niet echt gedanst, het was meer dat je langzaam door de zaal werd gedrukt. Hier en daar stonde volwassenen om ons een duw in de rug te geven. "Lekker hossen" riep een meneer die naar bier stonk in mijn oor. Soms zag ik mijn broer even langs komen. We zeiden niets, dat had geen zin, de muziek stond te hard. "En hebben jullie het leuk gehad? " vroeg mijn moeder toen ze ons op weg terug uit Pareis kwam ophalen. We knikten. "Gelukkig" zei ze, "Want ik vond er vroeger niets aan."
Volg Micha