20 juli 2018
De Lachende Derde III: Engagement als Toverzout.
Geslaagde kunst en satire dwingen de toeschouwer zelf een standpunt in te nemen. Dat geldt ook voor politieke satire. Als we zelf ons standpunt moeten bepalen, heeft het dus geen zin om van kunst te verwachten dat ze ons een kant op stuurt. Dat betekent niet dat we onze schouders moeten ophalen als we een kunstwerk tegenkomen met een expliciete politieke boodschap. Zeker bij satire hoort soms een gepeperde politieke mening.
Maar wie z’n satire met politiek pepert, neemt wel een risico. Een voorbeeld dat mij de afgelopen weken bezighield, is de parodie op het winnende Israëlische songfestivalliedje dat Martine Sandifort twee maanden geleden zong in het nieuwe tv-programma van Sanne Wallis de Vries.
De reacties vielen – zoals was te verwachten bij een dergelijk onderwerp – uiteen in drie groepen. De ene groep riep dat Wallis de Vries antisemitisch was, de andere vond dat de parodie een legitieme aanval was op de Israëlische bezetting van Palestina. De derde groep, die tegenwoordig meestal wordt vergeten, had er niet echt een mening over.
Hoewel ook ik in die week grote onmacht en woede voelde over het optreden van het Israëlische leger, had ik toch het idee dat de tekst – om maar eens een passend stukje idioom te gebruiken – niet helemaal kosjer was. Bovendien voelde ik mij bijzonder ongemakkelijk bij de gedachte dat ik met mijn ongenoegen terecht was gekomen in het ‘schande!’ roepende kamp.
Omdat ik mij niet thuis voel bij de politieke ideeën van veel mensen in die groep, maar ook omdat kunst en satire soms best een beetje schandalig mogen zijn. Een beetje ongemak is soms nodig om onze gedachten te ontregelen zodat we opnieuw over onze standpunten na moeten denken.
Toch zou het onzinnig zijn te beweren dat we geen mening mogen hebben over deze tekst omdat het kunst is. Juist bij politieke satire en kunst ligt de opvatting dat kunst zich in een andere, amorele werkelijkheid begeeft, gevoelig.
Voor ik me toch waag aan een oordeel, eerst even dit: Lang voor ik het podium op stapte om zelf grappen te maken, verdiende ik mijn geld als goochelaar op kinderfeestjes. Met een hoge hoed die ik van mijn opa geërfd had en een koffertje vol goocheltrucs trok ik van kinderfeestje naar kinderfeestje.
Zoals iedere goochelaar beschikte ik niet alleen over mijn trukendoos maar ook over een heel arsenaal flauwe grapjes. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn die grapjes er niet omdat goochelaars een slecht gevoel voor humor hebben. Ze zijn er om de aandacht van het publiek te sturen. Maak een grapje, hoe vervelend of saai ook, en iedereen in het publiek kijkt je in de ogen. Op dat moment kun je met je handen van alles doen. Niemand die het ziet.
Een vaste grap waarmee ik begon was het onzichtbare toverzout. Ik haalde dat uit mijn zak en strooide het over een zakdoek voor ik die liet verdwijnen. ‘Zien jullie het toverzout?’, vroeg ik dan. Als de kinderen ‘Ja’ riepen, schudde ik mijn hoofd. ‘Dat kan niet want het is onzichtbaar.’
Onzichtbaar of niet, het toverzout had wel degelijk een functie….. verder lezen kan hier
Volg Micha