11 oktober 2019
Beckett
Dit stuk verscheen eerder in de Volkskrant
Mijn eerste kennismaking met Eindspel van Samuel Beckett was vijftien jaar geleden in Londen. We zouden een beroemde acteur te zien krijgen en een zo mogelijk nog beroemdere komiek, in een toneelstuk van een van de bekendste toneelschrijvers ooit, en verder had ik geen idee wat ons te wachten stond. Ik had als student ooit Wachten op Godotgezien, maar die avond in Londen zou het begin zijn van een grote liefde voor Beckett, die ik heel veel voorstellingen later nog maar moeilijk kan verklaren.
Dit was wat er gebeurde.
Toen het zaallicht doofde, zat midden op het podium een stokoude blinde man, gespeeld door Michael Gambon, die wat afwezig begon te mijmeren over zijn troosteloze bestaan zonder iets los te laten over wie hij was en hoe hij op die stoel was terechtgekomen. Achter hem strompelde zijn knecht heen en weer met een ladder die hij steeds met grote concentratie verplaatste om even door een raam te kijken. De knecht, gespeeld door de fysieke comedian Lee Evans, wist van het gesleep met die trap iets heel belangrijks te maken zonder dat duidelijk was waarom het belangrijk was of wat hij nu precies door dat raampje zag.
Daar weer achter, als ik het mij goed herinner, ergens aan de zijkant van het toneel, stonden twee vuilnisemmers waarin op een gegeven moment een man en een vrouw bleken te wonen. Af en toe staken ze hun hoofd uit de vuilnisemmer zoals het monster Oscar in Sesamstraat, om te kibbelden of een poging te wagen elkaar te kussen, wat niet lukte, waarna ze weer onder hun deksels verdwenen. Uit flarden tekst maakte ik op dat het de ouders van de blinde man waren die daar in die emmers woonden. De man liet zijn bediende zelfs een koekje voor ze halen.
Vreemd allemaal, zou je zeggen, maar zolang de voorstelling duurde was het volkomen geloofwaardig.
Veel gebeurde er dus niet. De blinde man kwam niet van zijn stoel. De knecht die niet kon zitten bleef heen en weer strompelen. De vuilnisbakbewoners kwamen niet uit hun bakken. Waarom ze in die bakken waren terechtgekomen werd niet uitgelegd. Alles bleef een raadsel.
Toch bleef de voorstelling tot het laatste moment razend spannend. Sterker nog: ik had met de nare blinde man te doen, dacht dat ik wel begreep wat de strompelende knecht bezielde, en ook die twee oudjes in de vuilnisemmer leken in al hun absurditeit op iets wat ik kende.
Beckett had zelf heus wel door dat het een vreemde bedoening was waar hij ons naar liet kijken. Soms was het even heel grappig. Maar meteen daarna werd het weer beklemmend, herkenbaar en aangrijpend. De raadselachtige situatie, de kritische teksten en de vreemd bewegende knecht, het raakte mij allemaal. Voortdurend had ik het idee dat wij, het publiek, op het punt stonden iets heel belangrijks te weten te komen. Maar toen de voorstelling was afgelopen, en de zaal opstond om te klappen, wist ik eigenlijk nog niets.
Of toch wel?
De voorstelling was een soort trip geweest. Alsof ik een waarheid had gezien waarvan ik niets begreep. Alsof ik de hele avond naar iets had zitten kijken wat mij heel bekend voorkwam, maar waarvan ik niet kon zeggen wat het was. Het is wat theatraal om hier te verklaren dat ik die avond verliefd werd op de toneelstukken van Samuel Beckett. Maar als de combinatie van totale herkenning en volkomen onbegrip ergens op lijkt, dan is het toch op de liefde.
Zeker was dat ik meer van Beckett wilde zien.
Niet veel later kocht ik een kaartje voor Krapp’s Last Tape. Dit keer keek ik de hele avond naar een man die, terwijl buiten de regen op het dak slaat, achter zijn bureau naar bandopnames luistert waarop door hem zelf ooit opgenomen fragmenten te horen zijn. Zo nu en dan staat hij op om onduidelijke handelingen met een banaan te verrichten. De man is duidelijk op zoek naar iets, maar waarnaar, dat komen we niet te weten. Hij lijkt het zelf niet eens te begrijpen. Toch zoekt hij verder.
Opnieuw was ik na afloop uit het lood geslagen. Ik had een uur gebiologeerd zitten kijken naar een man die zelf niet eens leek te weten wat hij zocht. Hoe meer ik nadacht over wat ik had gezien, hoe meer ik me voelde als de man naar wie ik had zitten kijken. Was dit misschien een voorstelling over wat het betekent om te proberen je iets te herinneren? Een voorstelling over wat het is om iets te begrijpen, zonder dat er iets concreets begrepen wordt? Alsof iets begrijpen een soort losse handeling is, die niets te maken heeft met de inhoud van wat we denken te begrijpen? Alsof iets begrijpen een op zichzelf staand mechaniek is, waarbij de betekenis van wat er begrepen wordt er niet toe doet?
Ik ging ook naar Happy Days, waarin voor de pauze een vrouw vrolijk vaststelt dat het een heerlijke dag lijkt te worden, terwijl ze tot haar middel vastzit in een berg zand. Na de pauze zit ze tot haar nek in het zand. Alleen haar hoofd is zichtbaar voor het publiek, toch blijft ze herhalen dat het een mooie dag wordt.
Gruwelijk, grappig en op een bepaalde manier ook wel herkenbaar. Want wat heeft optimisme eigenlijk te zoeken in een wereld die zo onweerlegbaar wreed en oneerlijk is?
Ik ben beslist geen Beckett-kenner. Ik heb zijn romans nooit gelezen en over zijn leven weet ik weinig. Maar hoe vaker ik ging – ik heb Eindspel inmiddels drie keer gezien – hoe meer ik begon te begrijpen waarom die voorstellingen mij ondanks alle wreedheid en troosteloosheid zo gelukkig maken.
Om dat uit te leggen moet ik terug naar mijn studententijd, toen ik Wachten op Godot voor het eerst zag, het beroemdste toneelstuk van Beckett, waarin de twee vrienden Vladimir en Estragon, nou ja, wachten op Godot. Ik was nog niet vaak naar het toneel geweest en moet bekennen dat ik mij er niet zo heel veel van herinner. Ik was vooral komen kijken naar Lidwine, een studiegenoot die meespeelde. De door studenten gespeelde voorstelling was geregisseerd door Esther de Koning, nu bekend als jeugdtheatermaker, maar toen nog student aan de Maastrichtse toneelacademie. Wat ik me vooral herinner is dat ze Vladimir en Estragon voor de gelegenheid de gestreepte truitjes van Bert en Ernie had aangetrokken: de twee vrienden uit Sesamstraat, die nooit oud worden en nergens heen gaan, die oeverloos kissebissen zonder dat het iets oplevert en waar vrijwel iedereen dol op is.
Hoe meer voorstellingen van Beckett ik zag, hoe meer ik begon te geloven dat Esther de Koning daar iets heel wezenlijks te pakken had.
Je zou kunnen zeggen dat Beckett mensen ziet als een soort poppen die van alles willen, zeggen, vinden en doen. En hoezeer we er zelf ook van overtuigd zijn dat onze problemen heel wezenlijk zijn, hoe zeer we ook geloven dat we voortgang boeken, van een afstandje bezien zijn al die motieven vrij onbelangrijk, om niet te zeggen absurd. Het is letterlijk een dooddoener, maar de werkelijkheid is dat we uit eindelijk allemaal eenzaam geboren worden en eenzaam weer doodgaan.
We willen gered worden uit een situatie die hopeloos is en zijn voortdurend op zoek naar betekenis in een wereld waarin geen betekenis is. Dat is, zo weet ik inmiddels, ook het uitgangspunt van het absurdisme. Het was de Franse schrijver Albert Camus die na de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog tot de conclusie kwam dat acceptatie van de absurditeit van het leven de enige manier was om in deze wrede, onrechtvaardige wereld de moed niet te verliezen.
Wie dat probeert moet dus ook bereid zijn een stuk minder waarde te hechten aan zijn of haar eigen gedachten. Als Estragon in Wachten op Godot verzucht dat hij zo niet verder kan leven, merkt zijn vriend Vladimir monter op dat die wanhoop ook maar gewoon een gedachte is: ‘Dat is wat jij denkt.’
Je zou zomaar kunnen denken dat Vladimir een cursus mindfulness heeft gevolgd. De opvatting dat we onszelf moeten proberen los te maken van onze gedachten, gevoelens en verlangens vind je ook in tijdschriften als Happinez. Met dat verschil dat bij mindfulness de nadruk meestal ligt op het bereiken van harmonie en innerlijke rust, terwijl die harmonie bij Beckett ver te zoeken is. De blinde man in Eindspel vraagt voortdurend aan zijn knecht of het al tijd is voor zijn pijnstillers. Uiteindelijk blijken alle pijnstillers op te zijn. Pijn is onvermijdelijk.
Toch kom ik vaak helemaal ontspannen uit voorstellingen van Beckett. Misschien is dat omdat het tijdens de stukken van Beckett lukt om mij even te verzoenen met het feit dat pijn, verlangen en wanhoop onderdeel zijn van ieder mens.
Aan het begrip absurdisme kleeft helaas de reputatie van vrijblijvende meligheid. Terwijl het de ware absurdist, of die nu Beckett heet of Gummbah, natuurlijk menens is. De absurdist kijkt naar mensen en ziet poppen die verscheurd worden door het misverstand dat ze geen poppen zijn. Die observatie is grappig en verdrietig tegelijk.
‘Niets is grappiger dan ongeluk, dat geef ik toe’, zegt Nell, de vrouw in de vuilnisbak, op een gegeven moment tegen haar man Nagg, in de bak naast haar. ‘Het is het allergrappigste op de wereld. En we lachen erom, we lachen er smakelijk om, in het begin. Maar het is altijd hetzelfde. Ja, het is als een grappig verhaal dat te vaak wordt verteld, we vinden het nog altijd grappig, maar we lachen er niet meer om.’
Dat is precies het gevoel dat me bekroop toen ik deze week de tekst er maar eens bij pakte. Net als alle keren dat ik Eindspel zag, had ik bij het lezen ook nu weer het gevoel alsof ik het stuk nu pas écht begreep. Het is alsof het geschreven is voor deze tijd. Eindspelis een voorstelling over het einde. Het einde van het toneelstuk, het einde van een leven, maar ook het einde van de wereld, of in elk geval het einde van de mens op de wereld. Al lezend viel mij op dat Beckett vrijwel elke gaap, aarzeling en beweging van de acteurs heeft opgeschreven. Net als met de raadselachtige repeterende taal lijkt Beckett te willen voorkomen dat acteurs de voorstelling met hun mimiek begrijpelijker maken dan ze is.
Uiteindelijk is het toneelspel misschien wel de belangrijkste reden waarom ik mij er altijd op verheug Eindspel weer te zien. Het is alsof acteurs van Beckett de kans krijgen te laten zien wat er overblijft van een mens als hij of zij alleen nog een pop is.
Ik kijk daarom uit naar het acteerwerk van de ervaren Hans Croiset, die bij Theater Rotterdam binnenkort de blinde man speelt, en de ongeëvenaarde René van ’t Hof, die diens knecht vertolkt. In Londen wordt de oude man in Endgame dit seizoen gespeeld door Alan Cumming en de knecht door Daniel ‘Harry Potter’ Radcliffe. Ook niet gek natuurlijk, maar niemand lijkt meer voor het stuk gemaakt dan René van ’t Hof. Hij heeft het vermogen om zonder ook maar een woord te zeggen mij tegelijkertijd intens vrolijk en zwaar bedroefd te maken. Ik kan niet wachten om hem over het podium te zien strompelen.
Ik vermoed dat ik na deze vertolking van Eindspel opnieuw even het gevoel zal hebben dat ik het begin te begrijpen. Al weet ik inmiddels dat ik na afloop toch weer met lege handen achter zal blijven. Leeg en misschien ook wel verlicht. Omdat het werk van Samuel Beckett zich niet laat begrijpen. Begrijpen is tenslotte ook maar een gevoel.
Op 11/10 gaat onder regie van Erik Whien Eindspel van Samuel Beckett in première bij Theater Rotterdam. Met onder anderen Hans Croiset, René van ’t Hof, Cas Enklaar en Elsje de Wijn. Tournee t/m 13/12.
Volg Micha