05 mei 2020
Column Jan: Gewoon
Ik had ooit een vriendje bij wie het hele huis vol stond met oude kranten die zijn vader in vuilniszakken bewaarde omdat hij het niet over zijn hart kon ver- krijgen om ze weg te gooien. Ik geloof niet dat al die vuilniszakken hem in de weg stonden. Sterker nog, ik denk dat ze hem het gevoel gaven dat er nog veel te lezen was, mocht hij zich ooit komen te vervelen.
Pas als er iemand op bezoek kwam, zag hij dat het misschien een beetje uit de hand was gelopen. Sorry voor al die vuilniszakken, mompelde hij dan. Maar na een paar minuten zag ik de vuilniszakken niet eens meer. Alles went.
Zo was dat bij ons thuis met de oorlog. Ik weet het, er zijn nogal wat oorlogen gevoerd in de wereld, maar bij ons thuis was er maar één oorlog. Een oorlog die toen ik klein was heel lang geleden leek te hebben plaatsgevonden. De boekenkast stond vol met boeken over de oorlog en aan tafel kwam die oorlog ook vrijwel dagelijks ter sprake. Mijn ouders hadden die oorlog bovendien zelf meegemaakt. Sterker nog, ze waren midden in de oorlog geboren. Mijn moeder werkte bovendien als creatief therapeut met getraumatiseerde oorlogs- slachtoffers. Haar werkkamer was een groot atelier waar mijn broer en ik als ze niet aan het werk was lekker mochten kleien, tekenen en schilderen. Aan de hingen allemaal tekeningen van jappenkampen en cliënten hadden gemaakt in de hoop dat het verlichting zou geven om een afbeelding te maken van dat waar ze hun leven lang door werden achtervolgd. Als kind was ik vooral jaloers op hoe knap sommige van mijn moeders patiënten konden tekenen.
Ook mijn opa had de oorlog meegemaakt. Toen ik op een keer terugkwam van brugklaskamp en vertelde over hoe we helemaal nat waren geregend, vertelde hij dat hij in het kamp uren in de vrieskou in zijn pyjama op appel had moeten staan. Net als de stapels vuilniszakken bij mijn vriendje thuis keek ik daar eigenlijk niet van op.
Dat waren nu eenmaal de verhalen die opa altijd vertelde. Toen ik op een dag bij opa buiten aan het spelen was, vertrok de buurjongen met zijn nieuwe vrouw op huwelijksreis. Achter hun auto hing een touw met daaraan allemaal blikjes. ‘Bent u ook op huwelijksreis geweest?’ vroeg hij belangstellend. Mijn opa knikt. ‘Waarheen?’ vroeg de buurjongen. ‘Naar Polen,’ zei mijn opa. ‘Met de auto?’ vroeg de buurman. ‘Nee,’ zei mijn opa, ‘met de trein.’ Ik geloof niet dat hij begreep wat mijn opa daarmee bedoelde, maar ik wist dat oma niet in die trein zat. Die zat, net bevallen van mijn moeder, met valse pa- pieren ondergedoken in een klooster. Na de oorlog moest ze van de gemeente Vught nog een boete be- talen voor valsheid in geschrifte. Mijn moeder kon er nog boos over worden, maar voor mij was het vooral heel gewoon.
De oorlog, en alle verhalen die ermee samenhingen, waren net zo vanzelfsprekend als het nummer dat mijn opa op zijn arm had staan. Als het zomer was en hij korte mouwen droeg, kon je het zien zitten. Het hoorde net zo bij opa als de geur van verse ta- bak waar hij altijd zijn pijp mee stopte. Een geur die ik bijna nooit meer ruik en die ik mis.
Mijn andere opa en oma hebben de oorlog ook overleefd. Al heeft mijn oma het na de oorlog niet lang volgehouden. Dat die oma zelf een punt achter haar leven heeft gezet, heeft ook met de oorlog te maken. Ook dat wist ik en ook dat was in mijn ogen eigenlijk heel gewoon.
Het was zo gewoon dat ik mij soms geneer om er over te praten. Pas als ik het vertel of opschrijf schrik ik ervan. Een beetje zoals mijn vriendje zich gevoeld moest hebben als ik bij hem kwam spelen en hij uit moest leggen wat al die vuilniszakken daar deden.
Volg Micha