13 september 2020
OVTColumn: Affiche
Toen er 15 jaar geleden voor het eerst posters van mijn voorstelling door de stad hingen, ben ik op de fiets gestapt om ze allemaal te fotograferen.
Dat zal ijdelheid geweest zijn, maar het kwam ook omdat ik het allemaal nauwelijks kon geloven: Mijn naam op een affiche dat door de hele stad hing.
Het wonderlijke van theateraffiches is dat ze meestal gemaakt moeten worden ver voor de voorstelling waar ze reclame voor maken af is.
Samen met, Joost van Grinsven, die sindsdien al mijn affiches heeft vormgeven, moest ik een half jaar voor de eerste try-out van mijn eerste voorstelling, een beeld verzinnen. Een beeld dat moest passen bij een voorstelling die op dat moment nog helemaal niet bestond.
Sindsdien is het maken van het affiche met Joost, een vast ritueel dat voorafgaat aan het ontstaan van een nieuwe voorstelling.
Als ik tijdens dat ontwerpen weer eens te veel ideeën in het affiche probeer te proppen citeert Joost graag zijn leermeester, Benno Premsela,* die ooit tegen hem zei:
“Das Plakkaat ist ein Proleet”
Daarmee bedoelde Premsela te zeggen dat je van een affiche niet te veel nuance kan verwachten.
Desondanks, of misschien wel daarom, neem ik het ontwerpen van het affiche altijd heel serieus. Als het af is wordt dat wat ik met Joost heb verzonnen de stip op de horizon waar ik mij tijdens het maken van de voorstelling op richt.
Ook dit jaar was mijn affiche al in maart klaar.
Joost had een beeld verzonnen dat helder genoeg was om een voorstelling bij te schrijven en vaag genoeg om niet in de weg te zitten van dat wat er nog bedacht moest worden.
Deze week zou ik de eerste try-out van die voorstelling hebben gespeeld. Corona gooide roet in het eten.
Mijn theatertour werd afgelast. Het affiche is nooit naar de drukker gegaan.
Des te groter mijn verbazing toen ik aan het begin van de zomer door de stad reed en toch mijn naam op een affiche zag staan:
Ik moest even in mijn ogen wrijven, maar het stond er echt.
De poster bleek onderdeel uit te maken van een campagne waarmee de gemeente Amsterdam haar inwoners wilde overtuigen zich uit te spreken tegen racisme.
Op een andere poster, las ik: Doe jij iets als een homostel wordt bespuugd? Een andere riep Amsterdammers in te grijpen als de buurvrouw wordt uitgescholden van wegen haar hoofddoek. Er zat ook een poster tussen die duidelijk wilde maken dat het maken van oerwoudgeluiden tijdens een voetbalwedstrijd onacceptabel is.
Behalve discriminatie tegen met een Aziatische achtergrond had het reclamebureau dat de campagne gemaakt had zelfs aan discriminatie van ouderen gedacht:
Nodig jij Dirk van 55 uit voor een sollicitatiegesprek?
De gemeente Amsterdam wilde duidelijk niet het verwijt krijgen dat ze bij hun campagne tegen discriminatie zelf hadden discrimineert.
Aanvankelijk kon ik er wel om lachen, een goed bedoelde campagne waar mijn naam toevallig in was geslopen.
Maar hoe vaker ik die poster tegenkwam hoe ongemakkelijker ik mij erbij voelde.
Jodenjong? Waren er echt nog mensen die dat riepen?
Kankerjood dat hoor je weleens, maar dat was waarschijnlijk net iets te ongezellig om in koeienletters door de hele stad te hangen.
Jodenjong klinkt dan toch iets gemoedelijker.
Maar er was nog iets dat mij dwars zat.
Natuurlijk, ik weet dat jongens met keppeltjes worden lastiggevallen en nageroepen, en het is fijn dat de gemeente dat onacceptabel vindt.
Maar het meest virulente antisemitisme dat ik in mijn leven ben tegengekomen kwam altijd van mensen die juist niet doorhadden dat ik joods ben. Dan hoorde ik met grote overtuiging theorieën langskomen waar ik koud van werd. De joden, werd mij dan verteld, hebben de touwtjes goed in handen.
De afgelopen weken besteden veel kranten aandacht aan de rechtszaak tegen de terroristen die een aanslag pleegden op Charlie Hebdo. Soms stond in een bijzin iets over de joodse supermarkt die ook onderdeel was van de aanslag.
Nergens vroeg een journalist zich af waarom een groep die zich druk maakt over een cartoon het nodig had geacht ook een paar joden af te slachten.
Ik vermoed omdat impliciet iedereen wel weet dat als mensen radicaliseren, de gedachten dat joden onderdeel zijn van het probleem, nooit ver weg is. het is zo vanzelfsprekend dat het geen uitleg behoeft.
Of het nu om een tekening van de profeet gaat, over Trump, over Europese , over de Clintons, over Vluchtelingen, over de journalistiek of over Corona, het duurt nooit lang voor joden worden verondersteld in het complot te zitten.
Die angst, voor de onzichtbare jood, is zo vanzelfsprekend dat het haast een taboe er over te beginnen. Voor je het weet trek je een beerput open die zo stinkt dat niemand er zin in heeft.
Het liefst had ik gezien dat de gemeente Amsterdam op het affiche aandacht aan had besteed.
Maar ja,
“Das Plakkaat ist ein Proleet”*
(Joost die deze column ook las schrijft: Benno Premsela was in werkelijkheid een docent aan een Oostenrijkse kunstacademie)
Tenslotte nog dit: Het nu volgende las ik niet voor op de radio. Omdat het dan te lang zou worden, maar ook omdat ik het pas bedacht op de fiets naar de studio. Eenmaal in mijn hoofd moest het er uit.
Wat ik mij ook bleef afvragen iedere keer als ik het affiche met mijn naam er op zag, wie er op het idee was gekomen om juist mijn naam te gebruiken. Waarom niet David, of Michael. Micha is een naam die je per slot van rekening niet heel veel hoort. Ik vermoed zelfs dat veel Amsterdammers tot dat affiche overal hing, niet eens wisten dat Micha een joodse naam is.
Toen ik 15 jaar geleden, tegelijk met mijn eerste affiche, met Joost mijn eerste website ontwierp, had ik bedacht dat er een aparte pagina moest komen waarop ik bij hield welke Micha’s er nog meer bekend waren en hoe die zich tot elkaar verhielden. Kunstenaar Micha Klein stond boven aan. Met de kanttekening dat mensen zijn naam vaak als Mischa uitspraken. Daarna kwam geloof ik Micha Kat, die toen al razend was op wat tegenwoordig The Main Stream Media worden genoemd. En op de derde plaats Ballon kunstenaar Micha de Haan.
Mijn ouders besloten me Micha te noemen omdat ze het zo lief vonden als mijn moeders nichtje, die in Israël woonde haan zoon riep: Michatje.
De ouders van Micha waren geboren in Nederlands en pas na de oorlog naar Israël verhuisd. Voor de oorlog was Micha’s Opa, de broer van mijn grootvader, Ingenieur geweest bij de Nederlandse Spoorwegen. Omdat hij een Jood was werd hij in de oorlog ontslagen. Na de oorlog wilde de NS hem zijn baan niet teruggeven. Hij was immers ontslagen en het staatsbedrijf zag niet in waarom ze hem zijn baan terug zouden moeten geven.
Zoals veel joden stapte hij naar de rechter. Daar moest hij lang procederen om zijn baan terug te krijgen. Toen hij die zaak gewonnen, immigreerde hij met zijn vrouw en kinderen naar Israël. Waar zijn dochter een jonge wetenschapper uit Amersfoort zou trouwen. De ouders van Michatje.
Die Micha, naar wie ik in zeker zin genoemd ben, trouwde met een Anna, wiens ouders naar Israël waren gekomen vanuit Bahrein. Anna overleed toen haar kinderen nog jong waren. Omdat Bahrein en Israël geen diplomatieke banden onderhielden kon haar in Bahrein woonachtige familie niet naar de begrafenis komen.
Een paar jaar later werd ik door de Nederlandse club van Bahrein uitgenodigd om er op te treden. Gelukkig had ik net een nieuw paspoort want met een paspoort waarin stempels van Israël stonden zou ik het land nooit zijn ingekomen.
Bahrein bleek een wonderlijk stadsstaatje te zijn in de woestijn. Een lange brug verbind kleine koninkrijk met Saudi-Arabië. Een verbinding die in de praktijk vooral gebruikt bleek te worden door Saudische mannen naar Bachrein kwamen om daar alles te doen wat in Saudi-Arabië verboden is.
Zo schonk het hotel waar wij waren ondergebracht niet alleen alcohol, het wemelde er van de inpandige bordelen. De disco, waar mijn technicus en ik de eerste avond naïef binnen stapte, zat vol met piepjonge donkere meisjes die duidelijk uit Afrika gehaald waren om hier de mannen te vermaken.
In de zaal ernaast stonden slanke blonde vrouwen uit oost Europa op techno te dansen terwijl ze werden gadegeslagen door mannen in lange witte gewaden. Weer een deur verder zagen we Indiase meisjes, die in de lotus houding, zaten te wachten tot ze uitgekozen werden door een van de mannen die witte gewaden.
Het hotel had ook een country en western bar, waar bij nadere inspectie alleen meisjes uit de Filipijnen stonden te wachten tot ze aan het werk konden. En toen mijn technicus en ik in de lobby aan een Saudische man vertelden dat we een beetje geschrokken waren van alle bordelen in het hotel verklapte hij ons dat westers geklede dames die om ons heen aan tafeltjes zitten, Libanese prostitués waren.
De dag voor mijn optreden stapte ik in een taxi en vroeg de chauffeur of hij wisten waar de laatste jood van het land woonde.
De chauffeur knikte vriendelijk en begon te rijden.
Aan het fotootje van de Libanese Sjeik Nasrallah, dat onder het achteruitkijkspiegeltje bungelde, maakte ik op dat deze tot de sjiitische meerderheid behoorde, die leeft onder het gezag van de sjiitische koninklijke familie van het land.
We stopte voor een klein geldwisselkantoor, dat door de vele gastarbeiders op het eiland gebruikt werd om geld naar huis te sturen. “Hier is het” gebaarde de chauffeur.
Binnen zaten een aantal Indiase dames grote stapels met dollarbiljetten te tellen.
Een oude vriendelijke man vroeg waar hij mij mee kon helpen. Ik vertelde hem dat ik familie was van Anna uit Israël. Die is dood, zei hij. Toen vertelde dat ik dat wist, en dat ze getrouwd was met de zoon van een nicht van mijn moeder, nodigde hij mij uit om die vrijdag bij hem thuis sjabbat te vieren. Ik verontschuldigde mij en vertelde dat ik tegen die tijd alweer in het vliegtuig naar Nederland zou zitten.
De oude man vertelde mij dat als hij zijn familie in Israël wilde zien dat altijd in New York of Parijs moest gebeuren, omdat hij van zijn land niet naar Israël mocht, en zei met hun paspoort Bachrein niet in konden. Daarna viel het gesprek stil, sloeg hij zijn krant open en begon te lezen.
Na een poosje nam ik afscheid en wandelde terug naar het hotel.
Deze week sloten Israël en Bahrein vrede. Een vrede die tot stand kwam onder leiding van president Trump.
Het zal de angst van de sjiitische koning voor de invloed van het soennitische Iran geweest zijn die hem er toe bracht de vrede te tekenen. Dat hij dat deed zonder eisen te stellen over het lot van de Palestijnen werd door veel commentatoren gezien als een vorm van verraad.
Het is inderdaad niet moeilijk om te stellen dat deze prille vrede een voortzetting is van staatsterreur met andere middelen. Zoals je dat ook zou kunnen zeggen over de manier waarop Europa omgaat met de meer dan 15000 vluchtelingen in het kamp Moria.
En toch brengt die vrede, hoe problematisch en onvolmaakt ook, andere families bij elkaar.