09 juni 2024

OVT: Complimenten

Deze week mocht ik op het KNSM-eiland in Amsterdam de Portretbiënnale openen: een tweejaarlijkse expositie georganiseerd door het Nederlands Portretschap. Dat die tentoonstelling plaats vindt in een loods en niet in een museum, is iets waar de meeste deelnemers hun schouders over ophalen. Kunstenaars die zich toeleggen op het schilderden, tekenen of beeldhouwen naar waarneming, leren al op de academie dat ze de rest van hun leven genoegen zullen moeten nemen met een plekje in de marge van de kunstwereld.

Voor de gemiddelde museumbezoeker is dat jammer. Die krijgt zo vrijwel nooit de kans kennis te maken met de levendige figuurbeeldjes van Janneke Tangelder, het kleurrijke houtsnijwerk van Wendelien Schönfeld of de virtuoze verbeeldingskracht van Arie Schippers – drie kunstenaars die wél te zien zijn op de Portretbiënnale.

Behalve werk van geschoolde kunstenaars staat er op de Portretbiënnale ook een wand vol grote houtskooltekeningen, gemaakt door mensen die van huis uit geen kunstenaar zijn. Portretten van, en getekend door, mensen die hun land van herkomst moesten ontvluchten en hier terechtkwamen in de noodopvang. Daar bood Cora Moret hen tekenlessen aan. Een kans om aandachtig naar elkaar te kijken, en gezien te worden.

Die wand, met onhandige maar wel heel wezenlijke portretten, deed me denken aan een uitnodiging die ik zes jaar geleden ontving, om een openingsperformance te verzinnen voor de Jan van Eyck Academie in Maastricht. De uitnodiging kwam van de toenmalige directeur, Lex ter Braak. Om mij een beeld te geven van wat er op dat prestigieuze postacademische kunstinstituut zoal gebeurde, kreeg ik van hem een rondleiding aangeboden.

Ik herinner me vooral dat alles in het academiegebouw brandschoon en wit was. De gangen, de cafetaria, maar ook de ateliers. Nergens was een verftube, houtsnipper of homp klei te bekennen. De ateliers leken eerder kantoren, waar mensen uit de hele wereld hun tijd doorbrachten met nadenken over grote politieke vraagstukken en onderzoek naar materialen in de museale omgeving.

In de trein terug naar huis ontstond bij mij het plan om alle genodigden, waaronder veel curatoren, subsidiegevers en andere kunst-bobo’s, die zelf nooit iets maken maar wel over het werk van anderen oordelen en beslissen, aan het tekenen te krijgen.

Op de basisschool van mijn kinderen hingen in die tijd prachtige portretjes die de leerlingen van groep drie met wascokrijt van elkaar gemaakt hadden, op zwart papier.

Hun tekenjuf was bereid om in Maastricht een openbare les te geven.

Mijn plan was dat het openingspubliek, onder haar leiding, twintig minuten kreeg om de exposanten te portretteren.

Het resultaat van die workshop zou bij de ingang worden opgehangen om alle bezoekers eraan te herinneren hoe leuk, maar ook moeilijk en kwetsbaar het is om zelf iets te maken en daarna te tonen.

Kort nadat ik mijn voorstel had opgestuurd kreeg ik een reactie van de directeur. Mijn plan, zo schreef hij, zou een belediging zijn voor alle deelnemers. Het voorstel was onvolwassen en getuigde van weinig begrip van hedendaagse kunst.

De uitnodiging om de tentoonstelling te openen werd door hem ingetrokken.

Later las ik dat hij Koningin Maxima bereid had gevonden om de honneurs waar te nemen.

Lopend langs alle portretten op de Portretbiënnale, die vanmiddag om vijf uur alweer haar deuren sluit, bedacht ik mij dat die precies het tegenovergestelde zijn van wat Ter Braak beweerde. De vraag is niet of een portret lijkt op de geportretteerde,. Een goed portret lijkt op een ontmoeting die heeft plaatsgevonden. Een ontmoeting tussen de maker en diens model. Het is een optelsom van interesse, kunde en concentratie.

Geen belediging, maar het grootste compliment dat er bestaat.